Sunday, August 31, 2014

Over de zin en onzin van vaccins

Wanneer bacteriën of virussen ons lichaam aanvallen, spreken we van een infectie. Het is zo’n infectie die er voor zorgt dat je ziek wordt. De witte bloedcellen in onze bloedstroom zijn verantwoordelijk voor het aanvallen van de ziekteverwekkers en hebben daarvoor verschillende hulpmiddelen: B-lymfocyten, T-lymfocyten en macrofagen. Deze laatste breken de ziekteverwekkers af in kleinere stukjes, die antigenen genoemd worden. Deze worden door ons lichaam herkend en stimuleren de aanval op de ziekteverwekkers. Hier komen de lymfocyten in actie. B-lymfocyten produceren antilichamen om de antigenen aan te vallen en T-lymfocyten vallen cellen aan die al geïnfecteerd zijn door de ziekte.

De eerste keer dat we met een bepaalde ziekteverwekker in aanraking komen duurt het een tijdje voor ons lichaam in actie kan komen. Na de overwinning blijven er echter een aantal T-lymfocyten als een soort geheugen achter in onze bloedbaan. Deze zorgen er voor dat we bij een volgende infectie efficiënter kunnen optreden en de ziekte sneller kunnen vernietigen.

Edward Jenner: ontdekker van het eerste vaccin (bron: wikipedia)
Bij een vaccinatie wordt een verzwakte versie of slecht een deel van de ziekteverwekker in het lichaam gebracht. Deze bevatten dezelfde antigenen als de echte ziekteverwekkers, maar zijn niet in staat dezelfde infectie te veroorzaken. Zo wordt ons immuunsysteem gestimuleerd om geheugencellen aan te maken die er voor zorgen dat we voorbereid zijn als de echte ziekteverwerkker aanklopt.

Het principe van vaccins werd op het einde van de 18e eeuw ontdekt door Edward Jenner. Hij merkte dat een milde variant van koepokken mensen kon beschermen tegen de pokken, een ziekte waaraan de afgelopen 3000 jaar 10% van de bevolking gestorven is. Dankzij vaccins maakte de ziekte in 1978 zijn laatste slachtoffer nadat fotografe Janet Parker per ongeluk besmet raakte met het virus in het laboratorium waar ze toen werkte. Ook polio bijvoorbeeld, een ziekte die in 1995 nog 30 000 slachtoffers maakte, is nu volledig verdwenen in westerse landen. In minder ontwikkelde gebieden, waar de toegang tot vaccins heel wat moeilijker is, komen veel van de ziektes die bij ons vermeden kunnen worden wel nog voor. Het is dan ook belangrijk dat vaccinaties blijven doorgaan om te vermijden dat ze een – gevaarlijke – comeback maken.

Hoewel de bijwerkingen van vaccins zeer beperkt zijn – ernstige complicaties komen slechts in één à twee gevallen per miljoen vaccinaties voor – blijven heel wat jonge ouders sceptisch. Enkele bekende en minder bekende mythes rond vaccins en de waarheid er achter worden hier dan ook uit de doeken gedaan. 

Ziektes die vermeden kunnen worden door vaccins komen (bijna) niet meer voor in mijn land en daarom moeten mijn kinderen niet gevaccineerd worden/andere kinderen worden al gevaccineerd dus mijn kinderen moeten geen vaccins krijgen.
Zeker niet waar, hoewel vaccins heel normaal zijn in vele westerse landen, kunnen bepaalde ziektes zoals de mazelen wel nog voorkomen in andere delen van de wereld en zo overgedragen worden naar niet gevaccineerde personen in westerse landen. Om er voor te zorgen dat de verspreiding van deze ziektes vermeden wordt, moet vaak meer dan 95% van de bevolking gevaccineerd zijn (iets waar naar verwezen wordt met de term ‘kudde-immuniteit’). Kinderen die niet gevaccineerd zijn, hebben bijvoorbeeld 22 keer meer kans om de mazelen te krijgen. 

Vaccins bevatten kwik en kunnen daarom schadelijk zijn.
Thiomersal is een kwikbevattend product dat als bewaarmiddel gebruikt wordt in vaccins. Kwikverbindingen kunnen zeer schadelijk zijn en leiden tot beschadiging van het zenuwstelsel, vooral bij kinderen wiens hersenen nog volop in ontwikkeling zijn. Daarom denken heel wat mensen dat ook vaccins deze schadelijke effecten kunnen hebben. De dosis kwik in vaccins is echter zo laag, dat het in vele gevallen zelfs niet meetbaar is. Daarenboven heeft nog geen enkele van vele studies kunnen bewijzen dat thiomersal schadelijk zou zijn. De hoeveelheid kwik die we binnenkrijgen via onze omgeving (lucht, water, vis, …) ligt ook heel wat hoger dan de dosis in vaccins. Om de publieke bezorgdheid toch tegemoet te komen, is het product sinds 1999 bijna niet meer aanwezig in vaccins, en wordt het enkel nog gebruikt in de seizoenale griepvaccins.

'Ernstige bijwerkingen komen slechts in één à twee gevallen per miljoen vaccinaties voor'

Vaccins veroorzaken autisme.
Eén studie in 1998 legde de link tussen het mazelen-bof-rubella vaccin en autisme, maar later werden serieuze fouten in de studie ontdekt die ervoor zorgden dat de publicatie ingetrokken werd. Eén van de redenen dat deze mythe toch blijft bestaan, is dat autisme vaak gediagnosticeerd wordt rond dezelfde periode als de toediening van dit vaccin (rond de leeftijd van 1 jaar). Toch heeft sindsdien geen enkele studie de link tussen autisme en vaccinatie kunnen bewijzen, in tegendeel, heel wat artikels tonen aan dat de kans op autisme niet verschillend is voor kinderen die wel of niet gevaccineerd zijn. 

Vaccins veroorzaken MS, wiegedood, shaken baby syndrome, …
Net als voor autisme, worden vaccins heel vaak in verband gebracht met ziektes die rond dezelfde periode in de kindertijd ontdekt worden. Wiegedood komt bijvoorbeeld voor in het eerste levensjaar, in dezelfde periode dat vaccins tegen diphteria, tetanus en heel wat andere ziektes toegediend worden. Toch heeft nog geen enkele studie een causaal verband kunnen aantonen tussen vaccins en eender welke ziekte.

Door kinderen meerdere vaccins tegelijk te geven bestaat de kans dat hun immuunsysteem overbelast wordt.
Kinderen worden continu gebombardeerd met bacteriën en virsussen die hun immuunsysteem aan het werk zetten, via het eten dat ze binnen krijgen, via speelgoed, andere kinderen, enzovoort. Zelfs een kleine verkoudheid belast hun immuunsysteem meer dan een vaccinatie. Sommige studies tonen zelfs aan dat kinderen in theorie tot 100 000 vaccins tegelijk zouden kunnen verdragen, maar zo ver zullen we natuurlijk niet gaan. 

Griep is gewoon lastig, het is niet nodig hiervoor gevaccineerd te worden.
Dit is een hardnekkige mythe die dringend de wereld uit geholpen moet worden want jaarlijks sterven nog steeds 300 000 – 500 000 mensen aan de griep. Het griepvirus past zich heel makkelijk aan aan veranderende omstandigheden en elk jaar opnieuw is de ziekte weer een klein beetje veranderd. Elk jaar is het weer een race tegen de klok om vaccins te produceren tegen de drie meest voorkomende griepsoorten van het seizoen en elk jaar bestaat de kans dat het griepvirus gevaarlijker en dodelijker wordt. Het is dan ook belangrijk, vooral voor gevoelige groepen zoals kinderen, ouderen en zwangere vrouwen, om zich telkens opnieuw te laten inenten tegen het griepvirus.

Het is beter immuun te worden door de ziekte effectief te krijgen dan via een vaccin.
Vaccins zijn speciaal ontwikkeld om dezelfde immuunrespons op de wekken als de ziekteverwekker zonder de schadelijke symptomen en bieden dus dezelfde bescherming als het overleven van de ziekte zelf. Ziektes kunnen daarnaast ook blijvende schadelijke gevolgen hebben, zoals geboorteafwijkingen door rubella of leverkanker veroorzaakt door hepatitis B.



Behalve deze begrijpelijke bezorgdheid van ouders zijn er ook enkele compleet uit de lucht gegrepen beweringen die de ronde doen. Zo zouden foetussen gebruikt worden voor de productie van vaccins, wat natuurlijk complete nonsens is. Verder zouden vaccins oorspronkelijk ontwikkeld zijn door de ‘elite’ om de populatie te ‘reinigen’ en de wereldbevolking te bedwingen. Zelfs àls deze bewering waar zou zijn, faalt deze elite duidelijk in haar doel.


Hoewel het je ondertussen wel duidelijk zal zijn dat vaccins heel wat meer goed dan kwaad doen, is er toch nog een belangrijke misvatting die behandeld moet worden: vaccins bieden 100% bescherming. Dit is spijtig genoeg (nog) niet waar. Vaccins gemaakt met levende maar verzwakte virussen (zoals waterpokken en mazelen) zijn tot 95% effectief, terwijl vaccins geproduceerd met geïnactiveerde of dode virussen 75 – 80% effectief zijn. Dit betekent dat je alsnog ziek kan worden, ook al ben je gevaccineerd. Daarom is het zo belangrijk dat zoveel mogelijk mensen gevaccineerd worden, omdat de ziekte zich zo veel moeilijker kan verspreiden en dus ook de overgebleven 5 – 20% van de populatie beschermd is. Hoewel elke ziekte of dood veroorzaakt door vaccins er één te veel is, overdonderen de voordelen van vaccins duidelijk de nadelen en zouden er heel wat meer zieken en doden zijn zonder.

Sunday, August 10, 2014

Uit de oude doos: Beproefde dieren - over het nut van dierproeven

Van schattige puppy’s tot bonte koeien in een wei, mens en dier leven al eeuwenlang samen. In het Christendom werden dieren beschouwd als ‘zielloos’ en Descartes vergeleek ze later (in zijn theorie van het antropocentrisme) met machines. Vanaf de 18e eeuw ging de status van de dieren er fors op vooruit met de ontwikkeling van Darwins evolutietheorie en het begin van het utilitarisme (de opvatting dat al je handelingen moeten streven naar een zo groot mogelijke mate van geluk, van mens en ook van dier). Dit resulteerde uiteindelijk in de ‘Cruelty to Animal Act’ in 1876 waarin regels opgesteld werden voor het gebruik van dieren voor experimenten. Pas in de 20e eeuw (in België pas in 1929!) werden de eerste wetten rond dierproeven goedgekeurd en ontstonden de eerste dierenrechtenorganisaties. Kortom, in onze samenleving zijn we dieren met alsmaar meer respect gaan behandelen. Maar betekent dit dat dierproeven volledig verbannen moeten worden? Wat zijn de gevolgen daarvan en is dit haalbaar?

Proefdieren: een definitie

In België worden proefdieren gedefinieerd als “ieder levend, gewerveld dier (inclusief vrije levende en/of zich voortplantende larvale vormen bv. kikkervisjes) dat wordt gebruikt of voorbestemd is voor proefdierdoeleinden”. Over het algemeen mogen dierproeven doorgaan als ze strikt noodzakelijk zijn en indien geen alternatieve mogelijkheden beschikbaar zijn. De gebruikte soort moet zorgvuldig afgewogen worden, er moet een minimum aantal dieren gebruikt worden en liefst wordt er gebruik gemaakt van het dier met de laagste graad van neurofysiologische ontwikkeling. De gebruikte methode moet een minimum aan pijn, lijden, ongemak of blijvend letsel veroorzaken en sinds 2004 is het verplicht opgeleid personeel te gebruiken. Bij het opzetten van dierproeven moet rekening gehouden worden met de 3 V’s: vervanging (zijn er alternatieven?), vermindering (door duidelijke communicatie vermijden dat bepaalde proeven meermaals uitgevoerd worden) en verfijning (optimalisatie van het welzijn van de dieren).

Met behulp van de Draize test werd gekeken naar de irriterende eigenschappen van cosmeticaproducten door ze aan te brengen op het ooglid van konijnen. Deze test wordt nu volledig vervangen door testen op koeienogen en kippeneieren. (bron: wikipedia)

Vervanging en vermindering

Wanneer mogelijk, maken wetenschappers gebruik van onderzoek waarbij geen dieren gebruikt moeten worden. Ze maken gebruik van computermodellen die biologische systemen nabootsen, gebruiken enkel cellen in proefbuizen of gebruiken verschillende soorten scans waar de dieren geen last van ondervinden. Zo ligt het aantal gebruikte proefdieren nu al zo’n 66% lager dan in de jaren ‘70. Een goed voorbeeld van vervanging is de zogenaamde ‘Draize’-test. Deze test werd gebruikt om te testen of bepaalde cosmeticaproducten irritatie van de ogen kon veroorzaken door ze aan te brengen op het binnenste ooglid van konijnen. Gedurende enkele dagen werd nagegaan of er irritatie van het oog optrad, waarbij het andere oog diende als controle. Deze testen zijn nu echter volledig vervangen door middel van in vitro-testen. Zo wordt het hoornvlies van koeien, verkregen na slachting van de dieren voor consumptie, gebruikt om te testen of de stoffen het hoornvlies beschadigen. In een tweede test wordt gekeken of de stoffen bloedklontering of beschadiging van bloedvaten kan veroorzaken door gebruik te maken van het vruchtvlies van kippeneieren. Als de resultaten bij beide testen positief zijn, is het geteste product veilig voor gebruik. Toch kunnen deze testen niet volledig voorspellen wat er in een organisme gebeurt en kan het de complexe mechanismen in levende wezens niet simuleren. Voor medicijnen bijvoorbeeld blijft het gebruik van proefdieren onvermijdelijk.

'Het aantal dieren gebruikt in dierproeven verbleekt bij het aantal dieren dat geslacht wordt voor consumptie.'

Verfijning

Omdat het compleet vermijden van dierproeven nog lange tijd onmogelijk zal zijn, wordt ook heel wat onderzoek verricht om er voor te zorgen dat proefdieren zo weinig mogelijk ongemak ondervinden tijdens de testen. Er is vooral veel voortuitgang geboekt in de leefomstandigheden van proefdieren. Bij het huisvesten van proefdieren moet hun omgeving zo goed mogelijk hun natuurlijke habitat nabootsen. Dit is natuurlijk afhankelijk van de gebruikte diersoort, de levensfase, enzovoort. De gebruikte kooien moeten vooral ook soort specifiek gedrag toelaten. Zo worden dieren die in groep leven liefst ook in groep gehouden, moeten dieren die hun eigen nestje bouwen daarvoor het nodige materiaal voorhanden hebben en moeten schuilplaatsen voorzien worden waar de dieren zich in kunnen terugtrekken. Al deze maatregelen komen niet alleen het welzijn van de dieren ten goede, maar zorgen er ook voor dat de resultaten van het uitgevoerde onderzoek zo correct mogelijk zijn. Verder moet iedereen die betrokken is bij de proeven een gespecialiseerde opleiding gevolgd hebben en wordt veel aandacht besteed aan de pijnbestrijding.

Aangepaste kooien voor makaken gebruikt voor dierproeven (bron: www.understandinganimalresearch.org.uk)

Overbodig of noodzakelijk kwaad?

Eén van de meest omstreden toepassingen van proefdieren is het testen van cosmeticaproducten. Omdat deze testen echter ondertussen makkelijk vervangen kunnen worden door in vitro testen (zoals het voorbeeld van de ‘Draize’ test die hierboven beschreven wordt) geldt sinds 2004 een geheel verbod van testen op dieren voor deze producten in heel Europa. Dit bleek echter niet voldoende om dierproeven volledig uit de cosmetica-industrie te bannen, omdat de ingrediënten van verzorgingsproducten en make-up niet vervat zaten in deze wetgeving. Maar ook de ingrediënten van cosmeticaproducten mogen sinds 2013 niet meer op dieren getest worden.
Voor geneesmiddelen ligt de zaak anders. Geneesmiddelen zijn noodzakelijk voor het welzijn van zowel mens als dier en moeten daarom uitgebreid getest worden, zowel in in-vitro testen als op levende wezens. Hiervoor worden echter niet zomaar wat chemicaliën op goed geluk aan de dieren gevoederd in de hoop dat er een positief effect is, neen, een geneesmiddel heeft al een hele weg afgelegd alvorens het bij de dieren terecht komt. Allereerst worden interessante chemische verbindingen geselecteerd door middel van computermodellen. Die bepalen aan de hand van de structuur van de moleculen hoe groot de kans is dat ze een positief effect kunnen hebben in levende wezens. Duizenden componenten worden zo gescreend, waarvan er slecht enkele honderden uiteindelijk verder onderzocht worden. Deze ondergaan dan eerst in-vitro testen, waarbij het effect ervan op individuele cellen onderzocht wordt. Opnieuw valt hier een groot deel van de kandidaat-medicijnen af. Slechts enkele bereiken uiteindelijk de ontwikkelingsfase, waarin ze onderworpen worden aan meer gedetailleerde modellen en in-vitro testen en uiteindelijk ook aan proeven op dieren, meestal muizen (meer dan de helft van alle gebruikte proefdieren zijn muizen). Pas daarna kan het geneesmiddel ook op andere dieren en later ook op mensen getest worden alvorens het op de markt gebracht wordt. Andere dieren die frequent gebruikt worden voor dierproeven zijn bijvoorbeeld konijnen, ratten, cavia’s en apen. Proeven met apen zijn echter aan nog strengere regels gebonden. Zo mogen mensapen niet gebruikt worden en mogen andere apen enkel gebruikt worden voor onderzoek naar levensbedreigende ziektes.

Overzicht van welke gewervelde dieren zoal gebruikt worden voor dierproeven. Knaagdieren worden veruit het meest gebruikt. (bron: wikipedia)


Dus...

Hoewel we al een lange weg afgelegd hebben in het verzekeren van het dierenwelzijn, bestaan dierproeven nog steeds en zullen ze dat ook nog lang doen. Ondertussen, dankzij niet-aflatende druk van actiegroepen en aangepaste wetgeving, blijft het onderzoek naar alternatieve methoden voortduren. Toch moeten we dit alles in het juiste perspectief zien. Het aantal dieren dat voor dierproeven gebruikt wordt, verbleekt bij het aantal dieren dat als huisdier gehouden wordt en al helemaal bij de hoeveelheid dieren die geslacht worden voor consumptie. Het aantal levensreddende medicijnen (voor mens én dier) dat ontwikkeld werd dankzij dierproeven is ook niet te onderschatten. We moeten dan ook realistisch zijn en dierproeven zien zoals ze zijn: een noodzakelijk kwaad dat waarschijnlijk al miljoenen levens gered heeft en hopelijk in de toekomst vermeden zal kunnen worden.

Monday, July 28, 2014

Uit de oude doos: Van waarzeggerij tot homeopathie - waarom zijn pseudowetenschappen en bijgeloof zo populair?

Onder het motto “uit de oude doos” volgen op mijn blogje enkele herwerkte teksten die ik zelf geschreven heb tijdens mijn studies. Een eerste stuk handelt over pseudowetenschappen. Elke tekst werd geïnspireerd door wetenschappers die het onderwerp vol enthousiasme op een groep studenten overbrachten tijdens het vak bio-ethiek gedurende mijn bachelorjaren.

Over pseudowetenschappen, bijgeloof en slechte wetenschap

Volgens onze trouwe Wikipedia is pseudowetenschap de benaming voor een stelsel van opvattingen of handelingen dat de toets van een wetenschappelijke methode niet doorstaat maar waarvan de aanhangers toch beweren of suggereren dat het om wetenschap handelt. Al in de middeleeuwen waren kwakzalvers een bekend fenomeen: duistere figuren die op straat hun zalfjes en drankjes probeerden te verkopen in de hoop zo snel geld te verdienen. Ondanks de grote vooruitgang van de wetenschap sindsdien zijn ook nu nog tal van voorbeelden van pseudowetenschappen en bijgeloof te vinden: creationisme, ufologie, psychoanalyse, koude kernfusie, … al deze omstreden theorieën of opvattingen kunnen ondanks intensief onderzoek niet bewezen worden.


Boven: het 'gezicht op Mars', onder: beeld uit het eerste 'Bigfoot' filmpje
 Vele theorieën krijgen initieel heel wat tegenwind, zoals bijvoorbeeld het heliocentrisme (de zon als middelpunten van ons zonnestelsel), maar kunnen pas na intensief onderzoek door gekwalificeerde wetenschappers alsnog bevestigd worden. Pseudowetenschappen daarentegen doorstaan de test der wetenschap niet. Vaak worden de beweringen niet of amper gestaafd door wetenschappelijk onderzoek en is de bron twijfelachtig. Als deze bron daarbij ook nog beweert dat de wetenschappelijke wereld de ontdekking in de doofpot wil stoppen, het denkbeeld een aanval is op bestaande wetenschap of iemand de ontdekking op zijn eentje gedaan heeft, verdient de bewering alvast de nodige argwaan. Toch geloven mensen maar al te graag vele van deze ongelofelijke beweringen. Zo zijn er nog steeds mensen die geloven dat bigfoot weldegelijk bestaat, zelfs nadat de makers van het oorspronkelijke filmpje toegaven dat het om een grap ging. Maar waarom geloven we zo graag in het ongelofelijke? Is het eigen aan onze menselijke natuur?


Bedrogen door ons eigen brein

Ons brein blijkt, niet verwonderlijk, een belangrijke rol te spelen in al dit bijgeloof. We zijn geprogrammeerd om alle informatie die we binnenkrijgen te verwerken tot iets dat we kunnen bevatten of herkennen. Daarom herkennen we makkelijk een gezicht in één van de eerste, korrelige foto’s van het Marsoppervlak, en horen we maar al te graag satanische versen in omgekeerde afgespeelde muziek (zoals bijvoorbeeld hier). Als iemand informatie krijgt die ingaat tegen zijn opvattingen of geloof, krijgt die persoon daarenboven vaak een gevoel dat cognitieve dissonantie heet. Dit is de onaangename spanning die ontstaat bij het kennis nemen van feiten of opvattingen die strijdig zijn met je eigen mening. Het is dan ook makkelijker voor onze hersenen om te blijven geloven dat homeopathie werkt of dat aliëns de aarde bezoeken dan om dat denkpatroon te veranderen. Verder speelt ook een proces dat operante conditionering heet een belangrijke rol. We leren al van jongs af aan dat al onze acties gevolgen hebben. Die gevolgen kunnen positief zijn (als ik luister naar mama krijg ik een koekje) of negatief zijn (als ik een warm strijkijzer aanraak doet dat pijn). Gedrag dat positieve gevolgen heeft, zullen we gaan herhalen. Dit heet positieve versterking. Veel vormen van bijgeloof en pseudowetenschappen kennen dit fenomeen. Als je eenmaal denkt dat je een UFO gezien hebt en je krijgt daarvoor veel positieve aandacht, zal je veel sneller opnieuw een UFO ‘zien’ om die positieve aandacht opnieuw te ervaren.

‘Ons brein is geprogrammeerd om alle informatie die we binnenkrijgen te verwerken tot iets dat we kunnen bevatten of herkennen’

Een goed voorbeeld van positieve versterking is dat van een vrouw die naar de dokter gaat voor een beschadigde zenuw. Die dokter onderzoekt de klacht en gebaseerd op zijn opleiding en ervaring concludeert hij dat de beschadigde zenuw vanzelf zal herstellen, maar dat de pijn enkele weken zal aanhouden. Op aanraden van een vriendin gaat de vrouw echter op bezoek bij een acupuncturist. Die luistert en behandelt haar, waarop de vrouw voldaan en gesteund naar huis vertrekt. Haar klachten verdwijnen en ze vertelt iedereen hoe goed acupunctuur werkt. Wanneer iemand vraagt of de pijn dan onmiddellijk weg was, zegt ze dat de behandeling enkele weken geduurd heeft. Even lang als de dokter voorspeld had dus. De positieve bekrachtiging hier is de empathie van de vriendin en het gevoel zelf iets aan haar pijn te kunnen doen in plaats van lijdzaam te wachten.


De mate waarin iemand beïnvloed wordt door bijgeloof is afhankelijk van enkele belangrijke factoren. Allereerst is er de intelligentie en opleidingsgraad van een persoon. Iemand die hogere studies genoten heeft of in het algemeen een hogere intelligentie heeft, zal sceptischer staan ten opzichte van pseudowetenschappen. Ook de omstandigheden waarin de persoon zich bevindt zijn belangrijk. Iemand die geen andere uitweg meer ziet of ongelukkig is, zal zich sneller laten beïnvloeden door bijgeloof. Ten slotte is er nog de interne/externe locus, een term uit de psychologie waarmee de mate wordt aangeduid waarin iemand de oorzaken van wat hem overkomt bij zichtzelf of juist buiten zichzelf zoekt. Locus of control is een eigenschap van iemands persoonlijkheid en vooral mensen met een externe locus zijn zeer beïnvloedbaar. Al deze factoren hebben natuurlijk ook een invloed op elkaar. Iemand met een externe locus die gelukkig is en geen gezondheidsproblemen heeft, zal niet noodzakelijk zijn toevlucht zoeken tot homeopathie. Daartegenover staat dat een intelligent iemand met een hoofdzakelijk externe locus er ook van overtuigd kan raken dat intelligent buitenaards leven onze aarde bezoekt. 

Volgens Michael Shermer, oprichter van de Skeptic Society, gaat het hem vooral om de simpliciteit van de theorie rond pseudowetenschappen. Mensen zijn veel meer geneigd een simpele uitleg te volgen dan een verklaring die ze zelf niet begrijpen. Verder is hij ervan overtuigd dat mensen vooral wíllen geloven in rare dingen. 'It feels good. It is comforting. It is consoling.' Een interessant filmpje van zijn hand dat naadloos aansluit bij dit onderwerp is 'The baloney detection kit', waarmee je zelf kan leren hoe je ongeloofwaardige beweringen herkent:


Wie heeft er dan wel gelijk?

Of het nu gaat om homeopathie, ufologie, anti-vaccinatie, waarzeggerij, … het is allemaal gebaseerd op de beïnvloedbaarheid van het menselijke brein. We zijn geprogrammeerd om overal logische patronen in te herkennen (en maar best ook!), worden al van kleins af aan geleid door positieve versterking en zijn niet snel geneigd onze mening te herzien. Dit alles heeft ons millennia helpen overleven en ontwikkelen tot de maatschappij die we nu zijn. Toch is het belangrijk kritisch na te denken over de informatie die we van buitenaf krijgen, en dan bedoel ik niet alleen over pseudowetenschappen. Geloof niet zomaar alles wat wetenschappers je voorschotelen, denk twee keer na over wat die politicus zegt en stel jezelf vooral veel vragen. Als iets te goed om waar te zijn lijkt, dan is het dat waarschijnlijk ook.  

Verder lezen?

-        www.skepp.be
o   Inclusief onderwerp op het forum dat ik zelf ben opgestart toen ik aan dit stuk werkte in 2008 (en dat af en toe een beetje uit de hand liep): http://forum.skepp.be/viewtopic.php?t=1457
-        www.skeptic.com : site opgericht door Michael Shermer, die in dit stukje ter sprake kwam
-        Boeken:
o   The God Delusion – Richard Dawkins
o   Why people believe weird things – Michael Shermer
o   Bad science – Ben Goldacre

Wednesday, June 11, 2014

Plastic: onze kleurrijke afdruk op de aarde

De invloed van de mens op onze aardbol is nu al zo groot, dat wetenschappers een heel historisch tijdperk naar ons willen vernoemen: het Antropoceen. Waar ze het niet over eens zijn, is wanneer dit tijdperk begon. Toen we van jager-verzamelaars evolueerden tot landbouwers? Of aan het begin van de industriële revolutie, toen we zoveel CO2 begonnen te produceren dat het volledige klimaat er onder lijdt? Toch is er nog een menselijke verwezenlijking die zijn plaats in het rijtje mogelijkheden verdient: plastic.


In de jaren na de eerste wereldoorlog bloeide de chemische industrie op. Het is in die periode dat plastic zijn intrede maakte in ons alledaagse leven en het is er sinds toen ook niet meer uit weg te denken. Van winkelzakjes tot speelgoed en CD’s, je kan het zo gek nog niet bedenken of er zit wel een vorm van plastic in. Omdat plastic zo slecht afgebroken wordt in de natuur, betekent dat ook dat ál het plastic dat sinds toen geproduceerd is, ook nu nog bestaat. En er komt alleen maar bij. Elk jaar wordt wereldwijd zo’n 300 000 ton plastic geproduceerd. Een deel hiervan vindt onvermijdelijk zijn weg naar rivieren en zo naar onze zeeën en oceanen.

‘Omdat plastic slecht afgebroken wordt in de natuur, bestaat al het plastic dat ooit geproduceerd werd ook nu nog.’

Naar schatting 80% van alle afval in de oceanen bestaat uit plastic. Daar wordt het door de grote stromingen meegevoerd waardoor het zich opstapelt op vijf plaatsen, de zogenaamde ‘gyres’. Hoewel heel wat discussie bestaat over de exacte grootte van deze afvaleilanden (sommige bronnen spreken over de grootte van Texas), twijfelt niemand er aan dat ze weldegelijk bestaan. Plastic wordt niet, zoals etensresten of natuurlijke materialen, biologisch afgebroken. Onder invloed van zonlicht en het zoute water wordt het wel opgesplitst in kleinere, afgeronde stukjes. Dit heeft tal van gevolgen voor de oceaanbewoners. Dieren kunnen enerzijds verstrikt raken in de grote brokken, zoals netten of zakjes. Anderzijds lijken de kleine stukjes voor heel wat beestjes op voedsel, waardoor ze gemakkelijk opgepikt worden door vissen of vogels. Omdat plastic vaak giftige stoffen bevat, kan het de dieren niet alleen verstikken, maar ook vergiftigen. Het plastic komt terecht in kleine dieren zoals garnaaltjes en schelpdieren, die vervolgens gegeten worden door kleine visjes, die dan op hun beurt verorberd worden door grote vissen, … en voor je het weet ligt zo’n vis klaargemaakt op je bord.

Albatros met plastic in zijn lichaam

Het plastic in de oceaan blijft niet altijd mooi op zijn plaats, het spoelt ook wel eens aan. Kamilo Beach in Hawaï bijvoorbeeld heeft de twijfelachtige reputatie het meest vervuilde strand ter wereld te zijn. Het was dan ook hier dat wetenschappers ontdekten dat plastic ook een deel kan worden van rotsen en gesteenten. Door de kampvuurtjes die er regelmatig ontstoken werden, smolt het aanwezige plastic. Samen met schelpen, zand, hout en andere materialen worden zo ‘plastiglomeraten’ gevormd, zoals je kan zien in de foto hieronder. Hoewel dit slechts één voorbeeld is, is afval overal ter wereld op stranden en kustlijnen terug te vinden. De wetenschappers geloven dan ook dat plastiglomeraten wereldwijd voorkomen. Overal waar op stranden gekampeerd wordt, waar er afval (bewust of onbewust) verbrand wordt of waar lava de stranden kan bereiken, kan plastic opgenomen worden in het aanwezige gesteente.

Bron: GSA today

Omdat de plastiglomeraten heel wat zwaarder zijn dan het plastic zelf, zakt het veel makkelijker naar de bodem van de oceaan. Daar kan het, net zoals andere materialen, een laag vormen en zo opgenomen worden in het geologisch archief van de aarde. Het zou dus best eens kunnen dat ons tijdperk binnen duizenden jaren gekenmerkt wordt door het laagje in de rotsen waar plasticdeeltjes in voorkomen. Een dubieuze eer die we misschien liever zouden vermijden. Maar hoe?

Naar schatting zou er tegen 2020 zo’n 7 250 000 ton plastic ronddrijven op de vijf grote afvalvlaktes in de oceanen. Charles Moore, de ontdekker van de ‘Great Pacific Garbage Patch’, schatte dat het meer dan 80 000 jaar zou kosten om al dat afval op te kuisen, laat staan dat het betaalbaar zou zijn. Een 19-jarige student uit Nederland zou hiervoor echter een oplossing gevonden hebben. Hij ontwierp een schip dat dankzij de kracht van de oceaanstromingen en de zon meer dan 99% van al het plastic kan opruimen in slechts vijf jaar tijd. Volgens zijn berekeningen zou deze opruimactie zelfs winstgevend kunnen zijn als het plastic opnieuw verkocht en gerecycleerd kan worden.

Gelukkig zijn jonge creatievelingen bezig met zulke oplossingen, want geef toe, we willen toch niet in de geschiedenisboeken terecht komen als de beschaving die de oceanen vervuilde en die gekenmerkt wordt door het laagje met plasticdeeltjes in de rotsen?

Meer weten?



Wednesday, May 21, 2014

Zeewater: spa van de toekomst

Stel je voor, je staat ’s morgens op en als je de kraan opendraait om een verkwikkende douche te nemen gebeurt er niets. Ook de kraan in de keuken weigert dienst en bij de buren blijkt het niet beter te zijn. Scenario voor een goedkope horrorfilm? Spijtig genoeg niet. Voor elke liter water op aarde zijn er maar twee druppels voorhanden voor ons. De rest is bevroren en het meeste is gewoonweg zout. En ik weet niet hoe het met jou zit, maar zout water heb ik toch liever niet in mijn glas. Toch zijn de oneindige oceanen en zoute zeeën waarschijnlijk ons toevluchtsoord voor drinkwater in de toekomst.


Concreet zal binnen zo’n tien jaar ongeveer één mens per drie te kampen krijgen met een levensbedreigend watertekort. En hoewel dat allemaal nogal een ver-van-mijn-bed-show lijkt, zal ook Europa en zelfs België niet gespaard blijven van waterproblemen. Volgens het Europees Milieuagentschap staat België hoop in de top tien van landen met de grootste waterstress in Europa. In het Midden-Oosten zijn waterproblemen dagelijkse kost, maar daar wordt zeewater al heel lang ontzout. Wat is dan het grote probleem om deze technologie wereldwijd toe te passen? Energie, en nog geen klein beetje. Door hun gigantische olievoorraden en beperkte zoetwaterbronnen is het in Saoedi-Arabië geen probleem om energievretende technologie in te zetten, al betekent dat de verbranding van gigantische hoeveelheden fossiele brandstof en de daarmee gepaard gaande milieuproblemen.

In 2025 zal ongeveer een derde van de wereld leven in gebieden waar waterschaarste heerst. Hoewel vooral in het Zuidelijk Halfrond tekorten zullen optreden, ontsnapt ook België niet aan de waterproblematiek. Door onze intensieve landbouw, veeteelt en industrie en hoge bevolkingsdichtheid, wordt België door het Europees Milieu-agentschap geclassificeerd als een land dat kampt met waterstress. Ook hier zal dus de nood ontstaan om zeewater te ontzouten, en dan liefst natuurlijk op een duurzame manier.


Eerst even naar de basics. Om uit zeewater drinkwater te produceren, moet het zout er uit verwijderd worden, en daar ligt het grote probleem. Om één kubieke meter of 1000 liter drinkwater uit zeewater te maken, heb je evenveel energie nodig als de gemiddelde Belg per dag verbruikt. En per dag wordt nu al meer dan 20 miljoen kubieke meter zeewater ontzout wereldwijd… wetenschappers zijn dan ook naarstig op zoek naar manieren om zeewaterontzouting duurzamer en groener te maken, door de energievraag ervan terug te dringen. 

‘Om één kubieke meter drinkwater uit zeewater te produceren, heb je evenveel energie nodig als de gemiddelde Belg per dag verbruikt.’

Om zout uit zeewater te halen, wordt meestal een membraan gebruikt. Zo’n membraan is een selectieve scheidingswand die bepaalde stoffen doorlaat en andere tegenhoudt. Als je drinkbaar water wilt produceren, gebruik je een water-selectief membraan dat water doorlaat maar andere stoffen, zoals zout, blokkeert. Alleen, dat water wil niet zomaar door dat membraan, maar heeft daarvoor letterlijk een duwtje nodig. De natuur streeft namelijk naar zoveel mogelijk evenwicht tussen verschillende oplossingen en we weten allemaal dat dingen mengen veel makkelijker is dan ze weer uit elkaar halen. Hetzelfde geldt voor water en zout. Hoe meer zout er in het zeewater zit, hoe harder geduwd moet worden om het water door het membraan te duwen en dus ook hoe meer energie nodig is. En we weten allemaal dat in zeewater heel wat zout zit.

Om zeewater te ontzouten zijn heel veel water-selectieve membranen nodig. Deze worden opgerold en samen in modules geplaatst. Op deze foto zie je zo'n module met verschillende water-selectieve membranen in de nieuwste zeewaterontzoutingsinstallatie in Limassol, Cyprus.


Die grote hoeveelheid zout heeft echter ook zijn voordelen. Als zout water en zoet water bij elkaar gebracht worden, wil het zout zich naar het zoet water verplaatsen, net zoals water spontaan van hoog naar laag stroomt van op een berg bijvoorbeeld. Uit dat stromend water komt energie vrij, die in de natuur gewoon verloren gaat, tenzij je gebruik maakt van een turbine. Daarbij stroomt het water over een rad, waardoor het rad gaat draaien en de energie opgevangen wordt. Voor de stroom van zout die ontstaat als je zeewater in contact brengt met zoet water geldt hetzelfde, alleen heb je hier zout-selectieve membranen nodig om er voor te zorgen dat de energie niet verloren gaat. Deze membranen houden deze keer het water tegen, maar laten het zout door.

Met deze zout-selectieve membranen wordt niet alleen energie opgewekt, de hoeveelheid zout die in het zeewater zit daalt ook. Door zeewater eerst op deze manier te behandelen zal dus minder energie nodig zijn om het door een water-selectief membraan te duwen. Zo wordt op twee vlakken energie gewonnen. Enerzijds wekken we het op door zout-selectieve membranen te gebruiken, anderzijds verlagen we de energie die nodig is om drinkwater te produceren door de hoeveelheid zout in het water te verminderen.

Door de energiekost van zeewaterontzouting te verlagen kan overal ter wereld zeewaterontzouting makkelijker en op een meer verantwoorde manier ingezet worden. Hoewel nog heel wat onderzoek nodig is voor deze technologie op grote schaal ingezet kan worden, zijn de vooruitzichten zeer positief en komt duurzame drinkwaterproductie uit zeewater binnen handbereik.

Glaasje Noordzeewater, iemand?

Sunday, May 4, 2014

Levensles voor stresskippen

Deadlines, hobby’s, een huishouden, misschien kinderen en liefst zo veel mogelijk tijd voor familie en vrienden, we lijken allemaal een eindeloze to-do-lijst te hebben. Niet te verwonderen dus dat we af en toe met de handen in het haar zitten en liefst gewoon heel luid willen gillen. Herkenbaar? Hoog tijd dan om even in de zetel te ploffen en deze blog te lezen, want stress is misschien toch niet zo’n grote boosdoener als je dacht …

Wanneer ik het heb over stress, heb ik het over de reactie van ons lichaam op bepaalde gebeurtenissen die we als uitdagend of gevaarlijk ervaren. Ons hart begint sneller te slaan, we beginnen sneller en oppervlakkiger te ademen en het zweet staat ons op het voorhoofd. Allemaal typische stressreacties die we ook bij dieren terugvinden. Deze reacties zijn dan ook bedoeld om ons lichaam klaar te maken om te reageren op de uitdaging of het gevaar, de zogenoemde fight-or-flight respons. Wanneer een gazelle bijvoorbeeld merkt dat een leeuw haar besluipt, zullen deze fysieke reacties haar helpen om sneller te vluchten en zo misschien te overleven. Ook bij mensen zorgden deze reacties er oorspronkelijk voor dat we beter konden reageren als we bijvoorbeeld oog in oog kwamen te staan met een beer. In onze moderne maatschappij is het natuurlijk waarschijnlijker dat je met een boze baas te maken krijgt dan met een woeste beer. In dat geval is het niet ideaal om er snel van door te gaan, laat staan te vechten. De stress die we nu ervaren is dan ook meer psychologisch van aard, maar de reactie van ons lichaam blijft hetzelfde.
Wetenschappers zijn het er in elk geval over eens dat aanhoudende stress slecht is voor je gezondheid. Het wordt geassocieerd met een verzwakt immuunsysteem en falende bloedvaten. Cortisol, ook bekend als het stresshormoon, komt in grote hoeveelheden vrij als we stress ervaren en kan bij chronische stress de hippocampus beschadigen, het deel van de hersenen dat onder andere instaat voor ons geheugen en er voor zorgt dat we onze weg kunnen vinden in een doolhof. Hoe gevoelig je bent voor stress is voor een deel genetisch vastgelegd, maar wordt ook beïnvloed door je opvoeding en je stress-ervaringen als je jong bent. Toch kunnen ook stressgevoelige personen hun stress positief aanwenden en zelfs de gezondheidseffecten ervan vermijden. En dat allemaal door gewoon anders te denken over stress, aldus Kelly McGonigal in haar TED-talk.



Kelly McGonigal is een gezondheidspsychologe met een doctoraat die lesgeeft aan de universiteit van Stanford. Haar werk spitst zich vooral toe in het vertalen van geavanceerde wetenschappelijk doorbraken naar praktische, toepasbare strategieën voor gezondheid, geluk en persoonlijk succes en dus ook stress. Ze verwijst naar onderzoek gedaan aan verschillende universiteiten in Amerika, waarbij proefpersonen gevraagd werd naar hun stressniveau en hun beleving van stress. Vervolgens werd gekeken hoeveel van deze mensen de komende jaren stierven. Zoals verwacht hadden de mensen met een hoger stressniveau ook een grotere kans om te sterven, maar alleen als ze stress ook als negatief beschouwden. Blijkbaar is stress enkel slecht voor je gezondheid als je ook denkt dat het slecht is voor je gezondheid. Mensen die veel stress hadden maar het niet zagen als iets slecht, hadden de kleinste kans om te sterven. Kleiner zelfs dan de mensen die zeiden niet veel stress te ervaren.

Symptomen van stress worden meestal geïnterpreteerd als angst, alsof we niet goed kunnen omgaan met de situatie op handen. Maar als we ons meer zouden focussen op de positieve effecten van deze symptomen, zouden ze ook enkel positief zijn. Een belangrijk symptoom van stress is het samentrekken van de bloedvaten, de oorzaak van vele stress-gerelateerde aandoeningen aan hart en bloedvaten. Wanneer je je er echter van bewust wordt dat je hart bonst om je voor te bereiden op actie en dat je sneller ademt om meer zuurstof naar je hersenen te sturen, blijven ook je bloedvaten ontspannen. Die reactie lijkt dan veel meer op vreugde of moed. Met andere woorden, de manier waarop je denkt over stress is heel belangrijk.
Een ander belangrijk effect van stress is het vrijkomen van oxytocine in de hersenen, beter bekend als het knuffelhormoon (omdat het ook vrijkomt als je iemand knuffelt). Verbazend genoeg komt het ook vrij gedurende tijden van stress. Het zet ons dan aan om steun te zoeken bij anderen. Het stimuleert ons om ons meer open te stellen voor de hulp van anderen en zorgt er ook voor dat we sneller merken wanneer anderen het moeilijk hebben. Oxytocine heeft daarnaast ook een beschermende functie voor ons hart en zorgt er voor dat we makkelijker herstellen van de effecten van stress. Met andere woorden, we hebben een ingebouwd mechanisme dat ons beschermt tegen de negatieve effecten van momenten van grote druk.

Stress … niemand houdt er van en ik al helemaal niet. De TED-talk heeft me dan ook zeer aangenaam verrast. Door anders om te gaan met de gevoelens die gepaard gaan met stress kan je de negatieve effecten ervan te niet doen. En blijkbaar voel je je er nog dapper en gelukkig door ook!

Zelf kijken? Je vindt de volledige talk hier.

Sunday, April 13, 2014

Mmm, een brokje vrolijkheid!

Binnenkort is het weer zover: Pasen! Wat we als kind tegemoet zagen als het feest van een groot gek konijn en een paar losgeslagen klokken, ervaren we nu eerder als het feest van de overvloed aan chocola. Je kan er in deze periode dan ook niet naast kijken: overal in de winkels bergen en bergen chocolade eieren en figuren in alle vormen. Toch kan menig medemens er niet aan weerstaan en zeker wij Belgen staan bekend om onze voorliefde voor een lekker brokje chocola. Maar waarom lijkt chocolade ons keer op keer te verleiden? Worden we er dan zo veel gelukkiger van, of is het dan toch echt verslavend? Hoog tijd dus voor een blogje over deze zalige zoetigheid!


Er zijn natuurlijk verschillende soorten chocola. Ik ben zelf een grote fan van zo donker mogelijk, maar ook een stukje melkchocolade kan mij wel bekoren. En laat ons eerlijk zijn, witte chocolade is geen echte chocolade… Onderzoekers hebben in elk geval ontdekt dat chocolade met veel cacao in (dus zo donker mogelijk) zelfs gezond is. In cacao zitten namelijk flavonoïden, chemische stoffen die in ons lichaam kanker zouden voorkomen, bloedvaten zouden beschermen en een hoge bloeddruk zouden tegengaan. Deze stoffen vinden we ook terug in vele groenten en fruit, maar ook in thee en rode wijn. In zwarte chocolade is hun werking dubbel zo hoog als in melkchocolade en wel twaalf keer zo hoog als in aardbeien.
De flavonoïden zijn maar één groep van de in totaal meer dan 800 verschillende stoffen die we in chocolade kunnen vinden. Vele ervan hebben een invloed op ons lichaam, vaak via ons zenuwstelsel. Net zoals in koffie zit er bijvoorbeeld cafeïne in chocolade, en ook theobromine en theofylline, twee stoffen met een vergelijkbare, maar minder sterke opwekkende functie. Verder vinden we tryptofaan, tryptamine en anamide terug, die een opbeurend effect hebben. De laatste stof is zelfs verwant met een actieve stof in cannabis, maar heeft een veel zwakkere werking. Geen ervan is echter aanwezig in zo’n grote hoeveelheid dat ze lichamelijk verslavend zouden zijn. Er zijn zelfs experimenten uitgevoerd waarbij de bestanddelen uit chocolade aan testpersonen gegeven werden, zonder dat ze hetzelfde mondgevoel en dezelfde smaak gaven als chocolade zelf. Vreemd genoeg hadden de testpersonen daarna niet méér zin in chocolade. Het is dus zeker niet alleen het effect van de chemische stofjes in chocola die ons er naar doet verlangen …


Toch kan het geluksgevoel dat chocolade ons geeft al deels verklaard worden. Wanneer we chocolade eten zien we dat de concentratie aan stoffen die ons een goed gevoel geven toeneemt. Dopamine, serotonine, … allemaal stoffen die vrijkomen wanneer we van iets genieten, zoals seks, sport of … lekker eten. Het is de manier van de natuur om ons te vertellen dat we goed bezig zijn, dat iets goed voor ons is. Er bestaat zelfs een mogelijke evolutionaire verklaring voor. Chocolade bevat veel vet en suiker, voedingsstoffen die schaars waren toen we nog in grotten woonden en ons eten in het wild bij elkaar moesten zoeken. Niet meer dan logisch dus dat onze hersenen ons een mentale high five geven bij het eten van suiker- en vetrijke voeding, ook al is dat in deze tijden van overvloed niet echt meer nodig.
De ingrediënten van chocola zijn echter niet het enige dat de aanmaak van deze “geluksstoffen” stimuleert. Al van kleins af aan leren we dat chocolade iets leuk is. We associëren het met leuke gebeurtenissen zoals Pasen, geboortes, sinterklaas, … en wie kreeg als kind niet eens iets lekkers met chocolade omdat je braaf was geweest? Hoewel we ons dit allemaal natuurlijk niet bewust meer herinneren, zijn onze hersenen hier wel heel goed in. Telkens we chocolade zien of ruiken, herinneren onze hersenen ons aan het gelukzalige gevoel dat chocolade ons geeft.

Er zijn met andere woorden redenen genoeg om van chocolade te houden. Chemisch en psychologisch gezien verlangt ons lichaam naar chocolade, ook al weten we dat het niet altijd goed voor ons is. Het blijft dan ook een geliefd onderwerp voor onderzoekers over de hele wereld, die de geheimen van chocolade verder willen ontrafelen. Maar het belangrijkste van dit alles is natuurlijk dat het gewoon lekker is. En met kleine beetjes gezond, dat onthouden we natuurlijk ook!

Sunday, March 23, 2014

Van gegrilde eekhoorn tot meelwormkroketjes - het vlees van de toekomst

Onlangs besloot Jos Hubau, chef van restaurant ’t Konijntje, om eekhoorn op het menu te plaatsen. Eekhoorn? Ja, je leest het goed. Dit rossige, donzige pluimstaartje hoort volgens jullie natuurlijk in de bomen rond te springen en niet gegrild op een zalfje van sla te liggen, gegarneerd met een takje marjolein. En daarin ben je niet alleen. Chef Hubau probeerde het al eens eerder maar moest toen wijken voor de vele negatieve reacties. Maar zijn die wel terecht?

Culinaire indringers


De eekhoorn die chef Hubau serveert is de grijze eekhoorn, een diertje dat hier legaal geslacht en verkocht mag worden. De reden hiervoor is simpel: de grijze eekhoorn is een uitheemse soort, oorspronkelijk afkomstig uit de Verenigde Staten. Hier in Europa verspreiden de beestjes het parapox-virus (dat overigens onschadelijk is voor de mens). Zelf hebben ze geen last van het virus, maar onze inheemse rode eekhoorn bezwijkt er wel aan. Vooral in het Verenigd Koninkrijk is de grijze eekhoorn aan een opmars bezig ten koste van zijn rode soortgenoot en Britse natuurbeschermers zijn dan ook op sommige plaatsen begonnen met het systematisch doden van de dieren. Stilaan groeit grijs eekhoornvlees er dan ook uit tot een gegeerde, ecologisch verantwoorde lekkernij. Net zoals ander wild heeft het vlees blijkbaar een zeer rijke smaak en is het vetarm. Bovendien heeft het dier geen moment van zijn leven in een kooi doorgebracht.

Bovenaan: de grijze eekhoorn. Onderaan: de rode eekhoorn (bron: wikipedia)
De grijze eekhoorn is zeker geen geval apart. Er zijn nog heel wat uitheemse dieren en ook planten die ons ecosysteem binnendringen. Een ander voorbeeld dat aangehaald wordt door professor Goethals van de UGent is de Canadese gans. Deze werd oorspronkelijk ingevoerd als siervogel in kasteelvijvers, maar wordt sinds de jaren 60 ook in het wild gevonden. Omdat de dieren in natuurgebieden alles kaal vreten, mag op hen gejaagd worden. Ook in onze nationale plantentuin in Meise bijvoorbeeld worden de ganzen neergeschoten. Normaal worden de kadavers gewoon vernietigd, maar eigenlijk zijn ze perfect eetbaar.

Canadese gans (bron: wikipedia)
Met andere woorden, er zijn verschillende indringers in ons ecosysteem die geen moment in hun leven moeten lijden en op een duurzame manier kunnen voorzien in een deel van onze vleeswens.

Gekweekte hamburgers


Als je het toch niet zo hebt voor de jacht op dieren, is gekweekt vlees misschien wel een interessante piste. In augustus van vorig jaar stelde de Nederlandse onderzoeker Mark Post zijn gekweekte hamburger voor. Op basis van de stamcellen (de basiscellen van elk levend wezen - http://nl.wikipedia.org/wiki/Stamcel) van een koe slaagde hij er in drie hamburgers te maken zonder dat de koe zelf daar ook maar enige last van had. Hoewel het vlees blijkbaar niet spectaculair lekker was, is het kweken van vlees wel een veelbelovende techniek. In eerste instantie zou het bijvoorbeeld gebruikt kunnen worden om het vlees dat verwerkt zit in producten zoals pizza’s en soep uit blik te vervangen. Hierdoor zouden volgens Mark Post per jaar 40 miljard dieren minder geslacht moeten worden, en zou ook de benodigde hoeveelheid landbouwgrond, water en energie met 30 tot 40% dalen (dit zei hij vorig jaar in De Morgen). Deze getallen lijken mij wel heel erg optimistisch, zeker als je je bedenkt dat het vlees in verwerkte producten ook nu al meestal ‘afval’vlees is. Desalniettemin is het kweken van vlees een veelbelovende piste die de vraag naar vlees op termijn deels zou kunnen inlossen.

‘Door vlees te kweken zouden we makkelijk 40 miljard dieren minder slachten per jaar’

Hoewel het concept zeker niet nieuw is -Winston Churchill speelde al met het idee in de jaren 1930 -, is de uitwerking ervan zeker niet eenvoudig. In het lichaam van dieren zorgen bloedvaten voor de aanvoer van de nodige voedingsstoffen om spierweefsel aan te maken. In het labo, in proefbuizen of op petrischaaltjes, kunnen enkel dunne schelletjes vlees gemaakt worden, omdat dat de enige manier is om alle voedingsstoffen nodig voor de groei ervan aan te voeren. Ook gebruiken de onderzoekers momenteel bloedserum afkomstig van dieren om voor die voedingsstoffen te zorgen, maar de eerste testen met een synthetisch serum zien er al veelbelovend uit. Hoewel de technologie momenteel dus nog in zijn kinderschoenen staat, hoopt Mark Post dat we binnen 50 jaar vooral gekweekt vlees zullen terugvinden bij de slager.

Een optie die veel sneller realiteit zou kunnen worden, is er eentje waar vele mensen waarschijnlijk liefst niet aan denken. Toch kunnen ook insecten bijdragen aan een meer duurzame voedselcultuur.

Meelwormkroketjes


Laat ons eerlijk zijn, de meesten onder ons zullen niet snel vrijwillig een krekel of sprinkhaan in hun mond steken. Maar als je er even bij stilstaat besef je al snel dat garnalen, mosselen, inktvisjes en nog vele andere diertjes die we zonder moeite verorberen er ook niet bijster appetijtelijk uit zien. Dus waarom geen insecten eten? In vele Oosterse en Afrikaanse landen is insecten eten (of entemofagie om het met een wetenschappelijk woord te zeggen) heel normaal en ook in het Westen krijgen we veel meer insecten binnen dan de meeste mensen beseffen. In vele producten zoals tomatensoep en appelmoes mag wettelijk een beperkte hoeveelheid insectendelen zitten. Ook de rode kleurstof in M&M’s en Fristi wordt gewonnen uit de cochenillenluis.

In vele Oosterse landen zoals Thailand is het heel normaal om marktkraampjes te vinden die een grote variëteit aan insecten aanbieden.
Een groot voordeel van het (deels) overschakelen op insecten is dat ze een goede vervanger zijn van traditionele dierlijke eiwitten maar dat de ecologische voetafdruk ervan veel kleiner is. Niet alleen is veel minder landbouwgrond nodig, ook de uitstoot van broeikasgassen is veel lager bij het kweken van insecten ten opzichte van vee. Dit komt vooral doordat insecten veel efficiënter voedingsstoffen omzetten in eiwitten, vooral omdat ze veel minder energie verliezen aan bijvoorbeeld het warm houden van hun lichaam. Onderzoek aan de UGent heeft zelfs uitgewezen dat de eiwitten in insecten goed zouden zijn tegen een hoge bloeddruk.

Vooral bij onze noorderburen kan je nu al relatief makkelijk aan insecten voor consumptie geraken, maar ook hier in België worden de eerste stappen gezet. Zo promoot de Antwerpenaar Peter Baptist met zijn mobiele snackbar het eten van insecten en kan je nu bij Spice Bazaar in Gent naast kruiden ook meelwormen en krekels kopen.

Hoe belastend is vlees voor het milieu? Dit tabelletje geeft weer hoeveel voeder en water nodig is en hoeveel broeikasgassen er uitgestoten worden bij de productie van de meest voorkomende vleessoorten. Voor insecten is het veel moeilijker om exacte getallen te vinden, maar onderaan wordt al een algemene indruk gegeven. Meer uitleg kan je vinden op www.dagenzondervlees.be en http://www.watervoetafdruk.be/.

Voedselbehoefte (kg/kg vlees)
Waterverbruik
 (liter/kg vlees)
Uitstoot van broeikasgassen
(kg CO2-eq/kg vlees)
Rundsvlees
8
15 500
15,9
Varkensvlees
5
4 800
4,5
Kippenvlees
3
3 900
2,6
Insecten
Tot 20 keer minder
Tot 1000 keer minder
Tot 100 keer minder

Met andere woorden, ook als je het niet ziet zitten om vlees op te geven om welke reden dan ook, zijn er genoeg alternatieven om je carnivore dieet heel wat duurzamer te maken. Zelf probeer ik op heel regelmatige basis vegetarisch te koken en ook insecten hebben mijn smaakpapillen al aangenaam verrast. Ook eekhoornvlees zou ik graag eens willen proberen. Natuurlijk is geen enkele van de bovenstaande opties een complete oplossing voor de stijgende vleesconsumptie wereldwijd, maar allen kunnen ze helpen om een duurzamer voedselpatroon te ontwikkelen. Maar het is en blijft belangrijk dat we allemaal even stilstaan bij wat we op ons bord gooien.

Sunday, March 9, 2014

To the moon ... and beyond?

Ik ben een grote fan van EOS en soms zullen er op deze blog dan ook verwijzingen naar het blad komen. In de editie van februari 2014 ging de coverstory over Mars. Zelf heb ik ook al wat opzoekwerk gedaan rond de rode planeet, toen ik er mijn allereerste nummer voor Mens over schreef. Allemaal heel interessant materiaal trouwens ;)

De mens heeft altijd al een soort drang gevoeld om voorbij de grenzen van het bekende te gaan. Lang voor we onze eigen aarde volledig in kaart gebracht hadden, begonnen we dan ook de ruimte te verkennen. Ondertussen is de drijfveer voor deze ontdekkingstocht niet enkel meer pure nieuwsgierigheid,  maar kijken we ook naar de ruimte met een ander doel: kolonisatie. Onze aarde wordt stilaan vol, té vol, en daarom zoeken we alternatieven. Mars bijvoorbeeld. Hoewel het daar momenteel gemiddeld -63°C is, er niet genoeg zuurstof in de atmosfeer zit om aards leven mogelijk te maken en er geen vloeibaar water te bespeuren valt, geloven vele wetenschappers toch dat het mogelijk moet zijn op Mars te gaan leven. En sommigen willen dat al heel snel realiseren …

Een vergelijking van de Aarde en Mars (bron: wikipedia)
In 2011 richtten twee Nederlandse wetenschappers, Bas Lansdorp (ingenieur) en Arno Wielders (fysicus), Mars One op. Mars One is een private organisatie met als doel tegen 2040 een kleine menselijke kolonie op Mars te realiseren. Vorig jaar begonnen ze hun zoektocht naar geschikte kandidaten om deze kolonisatie te starten. Meer dan 200 000 mensen stelden zich kandidaat en na de eerste selectieronde blijven er daar nog 1000 van over. Deze kandidaten moeten geen specifieke achtergrond in wetenschappen, astronomie of eender welke discipline hebben. De enige vereisten zijn veerkracht, aanpassingsvermogen, nieuwsgierigheid, vertrouwen en creativiteit. Die psychologische eigenschappen zijn uiteraard belangrijk om de zeven maanden durende heenreis met drie reisgenoten op een beperkt oppervlak heelhuids door te komen. Uit de kandidaten zullen zes groepen van vier mensen gekozen worden die in 2015 zullen beginnen aan hun intensieve training. Gedurende de jaren daarna zal de eigenlijke bemande missie voorbereid worden door apparatuur, robots, communicatiesatellieten etc. alvast naar Mars te sturen. In 2024 zou dan de eerste groep bemanning zijn tocht naar Mars aanvatten, om in 2025 aan te komen.

‘Big Brother-gewijs zal de hele wereld mee kunnen kijken en stemmen op hun favoriete groep aspirant-ruimtevaarders’

Maar voor het zover is, zal deze groep een rigoureuze selectieprocedure moeten ondergaan. Het zullen echter niet alleen de experts zijn die beslissen welke groepen ‘doorgaan naar de volgende ronde’. Big Brother-gewijs zal ook heel de wereld mee kunnen kijken en stemmen voor hun favoriete groep aspirant-ruimtevaarders. Hiermee zou een deel van de hele onderneming betaald kunnen worden, maar ook sponsoring en merchandising moeten geld in het laatje brengen. Deze eerste groep mensen, geselecteerd door de hele wereld, zal dan een enkele reis naar Mars ondernemen om de eerste echte buitenaarde menselijke kolonie op te starten. In de jaren na hun aankomst zullen gestaag meer groepen aankomen en zal de kolonie verder groeien. 

We kunnen het er over eens zijn dat het hier gaat om een zeer ambitieuze missie en dat de opstarters ervan spreken met kennis ter zake. Toch kan ik me niet ontdoen van het gevoel dat dit fout is. Ik ben ervan overtuigd dat ruimteonderzoek technologisch mogelijk is en noodzakelijk is om onze kennis van onze eigen Aarde en alles daarbuiten uit te breiden. Maar mensen permanent naar een andere planeet sturen gaat voor mij een grote stap te ver, in elk geval nu nog.

Enkele belangrijke eigenschappen van Mars en de Aarde vergeleken

Mars
Aarde
Gemiddelde temperatuur
-63°C
15°C
Lengte van een dag
24,6 uur
23,9 uur
Gemiddelde afstand tot de zon
228 miljoen km
150 miljoen km
Atmosfeer
95% CO2, 3% N, 2% Ar
78% N, 21% O2
Zwaartekracht
1/5 aarde
-
Aantal manen
2 (Phobos en Deimos)
1
Gemiddelde omtrek
21 339 km (evenaar)
40 074 km (evenaar)

Ten eerste wil ik er op wijzen dat het koloniseren van andere planeten en specifiek Mars geen nieuw idee is. Heel wat mensen hebben al nagedacht over hoe we zo’n onderneming zouden aanpakken. Er lopen al verschillende projecten over de hele wereld om uit te zoeken hoe we als mens zouden overleven op barre plaatsen en in kleine groepen in een ruimtetuig, zoals bijvoorbeeld het Mars Desert Research Station in Utah en de Mars-500 experimenten in Rusland (waar 6 mensen een retourtje Mars simuleerden in een capsule gedurende 520 dagen). Ander onderzoek richt zich dan weer op hoe we de planeet zelf leefbaar willen maken. Zo zouden we een soort van afgesloten complex kunnen bouwen waarbinnen we ons eigen aards ecosysteem nabootsen (zoals geprobeerd werd in de woestijn in Arizona met de Biosfeer II), maar dan zouden de ruimtereizigers beschermende kledij moeten dragen om buiten te komen (vergelijkbaar met missies naar Antarctica bijvoorbeeld). Een andere optie zou zijn om te proberen de atmosfeer van Mars, die momenteel voornamelijk uit CO2 bestaat, om te vormen naar een meer aardse atmosfeer, met behulp van een tak van de wetenschap die planetary engineering of terraforming (letterlijk: het vormen van aarde) genoemd wordt. De grote vraag is of dit onderzoek al ver genoeg staat om een succesvolle tocht naar en kolonisatie van Mars mogelijk te maken. En wie beslist uiteindelijk wat de beste opties en omstandigheden zijn?

Naast de wetenschappelijke uitdagingen komen bij mij ook heel wat ethische kwesties naar boven. Zo zou een reis naar Mars voor één persoon zo’n 10 miljard dollar of 7,3 miljard euro kosten. Geld dat misschien beter gespendeerd zou worden aan andere dingen, zoals het aanpakken van de problemen op onze eigen planeet. Denk maar aan de klimaatopwarming, hongersnood, oorlogen en vele andere sociale, maatschappelijke en ecologische problemen waarmee onze eigen planeet te kampen heeft. Verder vraag ik me ook af wat voor effecten die kolonisatie zal hebben op de planeet zelf. Is Mars al grondig genoeg onderzocht om daar een gefundeerde uitspraak over te kunnen maken? Met de mens zullen ook andere organismen zoals bacteriën onvermijdelijk meereizen. Wat gebeurt er met deze levensvormen? En stel dat op Mars toch ergens (tot op heden niet ontdekt) leven schuilt, bijvoorbeeld diep onder de grond, wat voor effect zou onze aankomst daar dan op hebben?

Naar mijn gevoel zijn er nog veel te veel ethische vraagstukken en onbeantwoorde problemen om een bemande reis naar Mars op zo’n korte termijn te verantwoorden, laat staan het stichten van een Mars-kolonie. Ruimteonderzoek is zeer belangrijk en noodzakelijk, maar zou zich beter focussen op onbemande missies die veel minder onzekerheden met zich meebrengen en ook veel minder geld kosten. Uiteraard is het interessant om mensen naar Mars te sturen en natuurlijk kunnen we daar veel uit leren, maar kunnen we het ook verantwoorden? Nu al naar Mars gaan is onverantwoord, en daar zijn de wetenschappers in EOS het ook mee eens.

Verder lezen?
-        - EOS, editie februari 2014
-      -   http://www.biomens.eu
-        - www.mars-one.com