Sunday, August 31, 2014

Over de zin en onzin van vaccins

Wanneer bacteriën of virussen ons lichaam aanvallen, spreken we van een infectie. Het is zo’n infectie die er voor zorgt dat je ziek wordt. De witte bloedcellen in onze bloedstroom zijn verantwoordelijk voor het aanvallen van de ziekteverwekkers en hebben daarvoor verschillende hulpmiddelen: B-lymfocyten, T-lymfocyten en macrofagen. Deze laatste breken de ziekteverwekkers af in kleinere stukjes, die antigenen genoemd worden. Deze worden door ons lichaam herkend en stimuleren de aanval op de ziekteverwekkers. Hier komen de lymfocyten in actie. B-lymfocyten produceren antilichamen om de antigenen aan te vallen en T-lymfocyten vallen cellen aan die al geïnfecteerd zijn door de ziekte.

De eerste keer dat we met een bepaalde ziekteverwekker in aanraking komen duurt het een tijdje voor ons lichaam in actie kan komen. Na de overwinning blijven er echter een aantal T-lymfocyten als een soort geheugen achter in onze bloedbaan. Deze zorgen er voor dat we bij een volgende infectie efficiënter kunnen optreden en de ziekte sneller kunnen vernietigen.

Edward Jenner: ontdekker van het eerste vaccin (bron: wikipedia)
Bij een vaccinatie wordt een verzwakte versie of slecht een deel van de ziekteverwekker in het lichaam gebracht. Deze bevatten dezelfde antigenen als de echte ziekteverwekkers, maar zijn niet in staat dezelfde infectie te veroorzaken. Zo wordt ons immuunsysteem gestimuleerd om geheugencellen aan te maken die er voor zorgen dat we voorbereid zijn als de echte ziekteverwerkker aanklopt.

Het principe van vaccins werd op het einde van de 18e eeuw ontdekt door Edward Jenner. Hij merkte dat een milde variant van koepokken mensen kon beschermen tegen de pokken, een ziekte waaraan de afgelopen 3000 jaar 10% van de bevolking gestorven is. Dankzij vaccins maakte de ziekte in 1978 zijn laatste slachtoffer nadat fotografe Janet Parker per ongeluk besmet raakte met het virus in het laboratorium waar ze toen werkte. Ook polio bijvoorbeeld, een ziekte die in 1995 nog 30 000 slachtoffers maakte, is nu volledig verdwenen in westerse landen. In minder ontwikkelde gebieden, waar de toegang tot vaccins heel wat moeilijker is, komen veel van de ziektes die bij ons vermeden kunnen worden wel nog voor. Het is dan ook belangrijk dat vaccinaties blijven doorgaan om te vermijden dat ze een – gevaarlijke – comeback maken.

Hoewel de bijwerkingen van vaccins zeer beperkt zijn – ernstige complicaties komen slechts in één à twee gevallen per miljoen vaccinaties voor – blijven heel wat jonge ouders sceptisch. Enkele bekende en minder bekende mythes rond vaccins en de waarheid er achter worden hier dan ook uit de doeken gedaan. 

Ziektes die vermeden kunnen worden door vaccins komen (bijna) niet meer voor in mijn land en daarom moeten mijn kinderen niet gevaccineerd worden/andere kinderen worden al gevaccineerd dus mijn kinderen moeten geen vaccins krijgen.
Zeker niet waar, hoewel vaccins heel normaal zijn in vele westerse landen, kunnen bepaalde ziektes zoals de mazelen wel nog voorkomen in andere delen van de wereld en zo overgedragen worden naar niet gevaccineerde personen in westerse landen. Om er voor te zorgen dat de verspreiding van deze ziektes vermeden wordt, moet vaak meer dan 95% van de bevolking gevaccineerd zijn (iets waar naar verwezen wordt met de term ‘kudde-immuniteit’). Kinderen die niet gevaccineerd zijn, hebben bijvoorbeeld 22 keer meer kans om de mazelen te krijgen. 

Vaccins bevatten kwik en kunnen daarom schadelijk zijn.
Thiomersal is een kwikbevattend product dat als bewaarmiddel gebruikt wordt in vaccins. Kwikverbindingen kunnen zeer schadelijk zijn en leiden tot beschadiging van het zenuwstelsel, vooral bij kinderen wiens hersenen nog volop in ontwikkeling zijn. Daarom denken heel wat mensen dat ook vaccins deze schadelijke effecten kunnen hebben. De dosis kwik in vaccins is echter zo laag, dat het in vele gevallen zelfs niet meetbaar is. Daarenboven heeft nog geen enkele van vele studies kunnen bewijzen dat thiomersal schadelijk zou zijn. De hoeveelheid kwik die we binnenkrijgen via onze omgeving (lucht, water, vis, …) ligt ook heel wat hoger dan de dosis in vaccins. Om de publieke bezorgdheid toch tegemoet te komen, is het product sinds 1999 bijna niet meer aanwezig in vaccins, en wordt het enkel nog gebruikt in de seizoenale griepvaccins.

'Ernstige bijwerkingen komen slechts in één à twee gevallen per miljoen vaccinaties voor'

Vaccins veroorzaken autisme.
Eén studie in 1998 legde de link tussen het mazelen-bof-rubella vaccin en autisme, maar later werden serieuze fouten in de studie ontdekt die ervoor zorgden dat de publicatie ingetrokken werd. Eén van de redenen dat deze mythe toch blijft bestaan, is dat autisme vaak gediagnosticeerd wordt rond dezelfde periode als de toediening van dit vaccin (rond de leeftijd van 1 jaar). Toch heeft sindsdien geen enkele studie de link tussen autisme en vaccinatie kunnen bewijzen, in tegendeel, heel wat artikels tonen aan dat de kans op autisme niet verschillend is voor kinderen die wel of niet gevaccineerd zijn. 

Vaccins veroorzaken MS, wiegedood, shaken baby syndrome, …
Net als voor autisme, worden vaccins heel vaak in verband gebracht met ziektes die rond dezelfde periode in de kindertijd ontdekt worden. Wiegedood komt bijvoorbeeld voor in het eerste levensjaar, in dezelfde periode dat vaccins tegen diphteria, tetanus en heel wat andere ziektes toegediend worden. Toch heeft nog geen enkele studie een causaal verband kunnen aantonen tussen vaccins en eender welke ziekte.

Door kinderen meerdere vaccins tegelijk te geven bestaat de kans dat hun immuunsysteem overbelast wordt.
Kinderen worden continu gebombardeerd met bacteriën en virsussen die hun immuunsysteem aan het werk zetten, via het eten dat ze binnen krijgen, via speelgoed, andere kinderen, enzovoort. Zelfs een kleine verkoudheid belast hun immuunsysteem meer dan een vaccinatie. Sommige studies tonen zelfs aan dat kinderen in theorie tot 100 000 vaccins tegelijk zouden kunnen verdragen, maar zo ver zullen we natuurlijk niet gaan. 

Griep is gewoon lastig, het is niet nodig hiervoor gevaccineerd te worden.
Dit is een hardnekkige mythe die dringend de wereld uit geholpen moet worden want jaarlijks sterven nog steeds 300 000 – 500 000 mensen aan de griep. Het griepvirus past zich heel makkelijk aan aan veranderende omstandigheden en elk jaar opnieuw is de ziekte weer een klein beetje veranderd. Elk jaar is het weer een race tegen de klok om vaccins te produceren tegen de drie meest voorkomende griepsoorten van het seizoen en elk jaar bestaat de kans dat het griepvirus gevaarlijker en dodelijker wordt. Het is dan ook belangrijk, vooral voor gevoelige groepen zoals kinderen, ouderen en zwangere vrouwen, om zich telkens opnieuw te laten inenten tegen het griepvirus.

Het is beter immuun te worden door de ziekte effectief te krijgen dan via een vaccin.
Vaccins zijn speciaal ontwikkeld om dezelfde immuunrespons op de wekken als de ziekteverwekker zonder de schadelijke symptomen en bieden dus dezelfde bescherming als het overleven van de ziekte zelf. Ziektes kunnen daarnaast ook blijvende schadelijke gevolgen hebben, zoals geboorteafwijkingen door rubella of leverkanker veroorzaakt door hepatitis B.



Behalve deze begrijpelijke bezorgdheid van ouders zijn er ook enkele compleet uit de lucht gegrepen beweringen die de ronde doen. Zo zouden foetussen gebruikt worden voor de productie van vaccins, wat natuurlijk complete nonsens is. Verder zouden vaccins oorspronkelijk ontwikkeld zijn door de ‘elite’ om de populatie te ‘reinigen’ en de wereldbevolking te bedwingen. Zelfs àls deze bewering waar zou zijn, faalt deze elite duidelijk in haar doel.


Hoewel het je ondertussen wel duidelijk zal zijn dat vaccins heel wat meer goed dan kwaad doen, is er toch nog een belangrijke misvatting die behandeld moet worden: vaccins bieden 100% bescherming. Dit is spijtig genoeg (nog) niet waar. Vaccins gemaakt met levende maar verzwakte virussen (zoals waterpokken en mazelen) zijn tot 95% effectief, terwijl vaccins geproduceerd met geïnactiveerde of dode virussen 75 – 80% effectief zijn. Dit betekent dat je alsnog ziek kan worden, ook al ben je gevaccineerd. Daarom is het zo belangrijk dat zoveel mogelijk mensen gevaccineerd worden, omdat de ziekte zich zo veel moeilijker kan verspreiden en dus ook de overgebleven 5 – 20% van de populatie beschermd is. Hoewel elke ziekte of dood veroorzaakt door vaccins er één te veel is, overdonderen de voordelen van vaccins duidelijk de nadelen en zouden er heel wat meer zieken en doden zijn zonder.

Sunday, August 10, 2014

Uit de oude doos: Beproefde dieren - over het nut van dierproeven

Van schattige puppy’s tot bonte koeien in een wei, mens en dier leven al eeuwenlang samen. In het Christendom werden dieren beschouwd als ‘zielloos’ en Descartes vergeleek ze later (in zijn theorie van het antropocentrisme) met machines. Vanaf de 18e eeuw ging de status van de dieren er fors op vooruit met de ontwikkeling van Darwins evolutietheorie en het begin van het utilitarisme (de opvatting dat al je handelingen moeten streven naar een zo groot mogelijke mate van geluk, van mens en ook van dier). Dit resulteerde uiteindelijk in de ‘Cruelty to Animal Act’ in 1876 waarin regels opgesteld werden voor het gebruik van dieren voor experimenten. Pas in de 20e eeuw (in België pas in 1929!) werden de eerste wetten rond dierproeven goedgekeurd en ontstonden de eerste dierenrechtenorganisaties. Kortom, in onze samenleving zijn we dieren met alsmaar meer respect gaan behandelen. Maar betekent dit dat dierproeven volledig verbannen moeten worden? Wat zijn de gevolgen daarvan en is dit haalbaar?

Proefdieren: een definitie

In België worden proefdieren gedefinieerd als “ieder levend, gewerveld dier (inclusief vrije levende en/of zich voortplantende larvale vormen bv. kikkervisjes) dat wordt gebruikt of voorbestemd is voor proefdierdoeleinden”. Over het algemeen mogen dierproeven doorgaan als ze strikt noodzakelijk zijn en indien geen alternatieve mogelijkheden beschikbaar zijn. De gebruikte soort moet zorgvuldig afgewogen worden, er moet een minimum aantal dieren gebruikt worden en liefst wordt er gebruik gemaakt van het dier met de laagste graad van neurofysiologische ontwikkeling. De gebruikte methode moet een minimum aan pijn, lijden, ongemak of blijvend letsel veroorzaken en sinds 2004 is het verplicht opgeleid personeel te gebruiken. Bij het opzetten van dierproeven moet rekening gehouden worden met de 3 V’s: vervanging (zijn er alternatieven?), vermindering (door duidelijke communicatie vermijden dat bepaalde proeven meermaals uitgevoerd worden) en verfijning (optimalisatie van het welzijn van de dieren).

Met behulp van de Draize test werd gekeken naar de irriterende eigenschappen van cosmeticaproducten door ze aan te brengen op het ooglid van konijnen. Deze test wordt nu volledig vervangen door testen op koeienogen en kippeneieren. (bron: wikipedia)

Vervanging en vermindering

Wanneer mogelijk, maken wetenschappers gebruik van onderzoek waarbij geen dieren gebruikt moeten worden. Ze maken gebruik van computermodellen die biologische systemen nabootsen, gebruiken enkel cellen in proefbuizen of gebruiken verschillende soorten scans waar de dieren geen last van ondervinden. Zo ligt het aantal gebruikte proefdieren nu al zo’n 66% lager dan in de jaren ‘70. Een goed voorbeeld van vervanging is de zogenaamde ‘Draize’-test. Deze test werd gebruikt om te testen of bepaalde cosmeticaproducten irritatie van de ogen kon veroorzaken door ze aan te brengen op het binnenste ooglid van konijnen. Gedurende enkele dagen werd nagegaan of er irritatie van het oog optrad, waarbij het andere oog diende als controle. Deze testen zijn nu echter volledig vervangen door middel van in vitro-testen. Zo wordt het hoornvlies van koeien, verkregen na slachting van de dieren voor consumptie, gebruikt om te testen of de stoffen het hoornvlies beschadigen. In een tweede test wordt gekeken of de stoffen bloedklontering of beschadiging van bloedvaten kan veroorzaken door gebruik te maken van het vruchtvlies van kippeneieren. Als de resultaten bij beide testen positief zijn, is het geteste product veilig voor gebruik. Toch kunnen deze testen niet volledig voorspellen wat er in een organisme gebeurt en kan het de complexe mechanismen in levende wezens niet simuleren. Voor medicijnen bijvoorbeeld blijft het gebruik van proefdieren onvermijdelijk.

'Het aantal dieren gebruikt in dierproeven verbleekt bij het aantal dieren dat geslacht wordt voor consumptie.'

Verfijning

Omdat het compleet vermijden van dierproeven nog lange tijd onmogelijk zal zijn, wordt ook heel wat onderzoek verricht om er voor te zorgen dat proefdieren zo weinig mogelijk ongemak ondervinden tijdens de testen. Er is vooral veel voortuitgang geboekt in de leefomstandigheden van proefdieren. Bij het huisvesten van proefdieren moet hun omgeving zo goed mogelijk hun natuurlijke habitat nabootsen. Dit is natuurlijk afhankelijk van de gebruikte diersoort, de levensfase, enzovoort. De gebruikte kooien moeten vooral ook soort specifiek gedrag toelaten. Zo worden dieren die in groep leven liefst ook in groep gehouden, moeten dieren die hun eigen nestje bouwen daarvoor het nodige materiaal voorhanden hebben en moeten schuilplaatsen voorzien worden waar de dieren zich in kunnen terugtrekken. Al deze maatregelen komen niet alleen het welzijn van de dieren ten goede, maar zorgen er ook voor dat de resultaten van het uitgevoerde onderzoek zo correct mogelijk zijn. Verder moet iedereen die betrokken is bij de proeven een gespecialiseerde opleiding gevolgd hebben en wordt veel aandacht besteed aan de pijnbestrijding.

Aangepaste kooien voor makaken gebruikt voor dierproeven (bron: www.understandinganimalresearch.org.uk)

Overbodig of noodzakelijk kwaad?

Eén van de meest omstreden toepassingen van proefdieren is het testen van cosmeticaproducten. Omdat deze testen echter ondertussen makkelijk vervangen kunnen worden door in vitro testen (zoals het voorbeeld van de ‘Draize’ test die hierboven beschreven wordt) geldt sinds 2004 een geheel verbod van testen op dieren voor deze producten in heel Europa. Dit bleek echter niet voldoende om dierproeven volledig uit de cosmetica-industrie te bannen, omdat de ingrediënten van verzorgingsproducten en make-up niet vervat zaten in deze wetgeving. Maar ook de ingrediënten van cosmeticaproducten mogen sinds 2013 niet meer op dieren getest worden.
Voor geneesmiddelen ligt de zaak anders. Geneesmiddelen zijn noodzakelijk voor het welzijn van zowel mens als dier en moeten daarom uitgebreid getest worden, zowel in in-vitro testen als op levende wezens. Hiervoor worden echter niet zomaar wat chemicaliën op goed geluk aan de dieren gevoederd in de hoop dat er een positief effect is, neen, een geneesmiddel heeft al een hele weg afgelegd alvorens het bij de dieren terecht komt. Allereerst worden interessante chemische verbindingen geselecteerd door middel van computermodellen. Die bepalen aan de hand van de structuur van de moleculen hoe groot de kans is dat ze een positief effect kunnen hebben in levende wezens. Duizenden componenten worden zo gescreend, waarvan er slecht enkele honderden uiteindelijk verder onderzocht worden. Deze ondergaan dan eerst in-vitro testen, waarbij het effect ervan op individuele cellen onderzocht wordt. Opnieuw valt hier een groot deel van de kandidaat-medicijnen af. Slechts enkele bereiken uiteindelijk de ontwikkelingsfase, waarin ze onderworpen worden aan meer gedetailleerde modellen en in-vitro testen en uiteindelijk ook aan proeven op dieren, meestal muizen (meer dan de helft van alle gebruikte proefdieren zijn muizen). Pas daarna kan het geneesmiddel ook op andere dieren en later ook op mensen getest worden alvorens het op de markt gebracht wordt. Andere dieren die frequent gebruikt worden voor dierproeven zijn bijvoorbeeld konijnen, ratten, cavia’s en apen. Proeven met apen zijn echter aan nog strengere regels gebonden. Zo mogen mensapen niet gebruikt worden en mogen andere apen enkel gebruikt worden voor onderzoek naar levensbedreigende ziektes.

Overzicht van welke gewervelde dieren zoal gebruikt worden voor dierproeven. Knaagdieren worden veruit het meest gebruikt. (bron: wikipedia)


Dus...

Hoewel we al een lange weg afgelegd hebben in het verzekeren van het dierenwelzijn, bestaan dierproeven nog steeds en zullen ze dat ook nog lang doen. Ondertussen, dankzij niet-aflatende druk van actiegroepen en aangepaste wetgeving, blijft het onderzoek naar alternatieve methoden voortduren. Toch moeten we dit alles in het juiste perspectief zien. Het aantal dieren dat voor dierproeven gebruikt wordt, verbleekt bij het aantal dieren dat als huisdier gehouden wordt en al helemaal bij de hoeveelheid dieren die geslacht worden voor consumptie. Het aantal levensreddende medicijnen (voor mens én dier) dat ontwikkeld werd dankzij dierproeven is ook niet te onderschatten. We moeten dan ook realistisch zijn en dierproeven zien zoals ze zijn: een noodzakelijk kwaad dat waarschijnlijk al miljoenen levens gered heeft en hopelijk in de toekomst vermeden zal kunnen worden.